NaarSantiago.reismee.nl

Grado. 25/490

Onze eerste kennismaking met de Camino Primitivo is positief. Er wordt wel geklommen en gedaald, maar tot nu toe zijn de wegen erg goed. Ook het landschap is afwisselend en erg mooi. Doordat de wegen en paden goed zijn gaat het lopen erg vlot. Wij zien nu wel meer pelgrims, tot nu toe een stuk of tien. Omdat we al om 10 uur bij ons etappedoel waren zijn we doorgelopen tot Grado. Daar is geen albergue, maar we hebben hier een aardig hotelletje gevonden. Groeten Frans en Nelly.

Reacties

Reacties

Thuur

De Kalief van Oviedo

(ouderwets ‘sprookje’ met nieuwerwetse trekjes)

(1 van 7)


Frans en Nelly zijn vanuit Oviedo weer op weg gegaan en komen steeds dichter bij Santiago de Compostella.
De twee wandelen onder een strakblauwe hemel en er waait een verkwikkend zoel windje. Toch proberen ze zoveel mogelijk over de wandelpaden door de bossen te lopen; die zijn in deze tijd van het jaar het aangenaamst. Na een tijdje nemen ze wat rust en vleien zich neer op de bosgrond. Het duurt niet lang of ze slapen allebei, maar die slaap duurt niet erg lang, want door geritsel in het gras wordt eerst Nelly en daarna ook Frans wakker. “Frans, volgens mij kruipt hier iets door het droge gras; zou dat geen slang kunnen zijn?” Frans kijkt goed rond, maar ziet en hoort niets. “Misschien een veldmuisje”, zegt hij, maar met die opmerking stelt hij Nelly helemaal niet gerust. “Ik vind alles goed”, zegt ze, “maar alsjeblief geen muizen in mijn buurt”. Ze staat op en zoekt een naar haar idee veiliger plaatsje op. Frans moet erom lachen: “Weet je wel hoe groot zo’n veldmuisje is?” – “Dat kan me niks schelen zegt ze, een muis is een muis en ik moet geen muizen”’.

“Ik ben helemaal geen muis”, klonk het toen klaar en duidelijk. De twee wandelaars stonden beiden geschrokken op en verbaasd zochten hun ogen de omgeving af.
“Wie is daar en waar ben je”? kwam het uit Frans’ mond. Het antwoord kwam prompt.
“Ik ben ook een wandelaar naar Santiago, maar die duivelse kalief van Oviedo heeft me te pakken gekregen. Maar ik ben aan hem ontsnapt en zoek hulp, want ik vrees dat hij mij aan het zoeken is!”

Frans en Nelly keken elkaar vragend aan en dachten dat iemand hun toegesproken had die net een klap van de molenwiek had gekregen. Maar er was nog altijd niemand te zien!
“Waar ben je”, zei Nelly en toen hoorden de twee: “Hier achter dit boompje”. En direct daarop kwam een wezentje te voorschijn, een heel klein manneke, dat amper boven het droge gras uitkwam.
Nelly en Frans wisten niet wat ze zagen. “Ben jij een kaboutertje”, vroeg Nelly nog. “Nee hoor, “was het antwoord, “en ook niet Pierlala, ik ben een gewoon mens zoals jullie, maar ik sta onder de invloed van de z.g. nieuwe kalief van Oviedo, Ali Bardoer, die idioot met grootheidswaanzin! Die heeft mij zo klein getoverd, vraag me niet hoe, maar hij heeft dat gedaan; die vreemde heerser heeft toverkrachten. Pas maar op, want als Ali Bardoer jullie ziet en hoort dat jullie ook op weg zijn naar Santiago, betovert hij jullie ook en dan worden jullie net zo klein als ik ben! Hij heeft een hekel aan mensen die naar Santiago gaan”.

Wat ze van het manneke en zijn verhaal moesten denken, dat was voor hen een grote vraag!
“Zal ik jullie naar zijn verblijfplaats brengen”, vroeg het manneke, “dan zullen jullie zien dat ik gelijk heb!”

“Dat hoeft helemaal niet”, klonk toen een zware stem achter hen. “En jou heb ik alvast weer te pakken”, zei die stem en een grote vreemd uitziende man griste het kleine manneke uit het gras en hield hem vlak voor zijn gezicht. “Aan mij kun je niet ontsnappen”, zei hij bars, “dat weet je toch! Jij gaat mee, en jullie – en hij richtte zich toen naar Frans en Nelly – jullie gaan ook mee!”
“Dat zullen we nog wel eens zien”, zei Frans dapper. “Waarom heb jij dat manneke betoverd en zo klein gemaakt”? Verder kwam hij niet met zijn woorden, want in een flits was hij en ook Nelly verdwenen, zo leek het. Maar ze waren niet verdwenen; ze stonden nu samen tussen de grassprieten en waren nu even klein als het manneke dat die Ali Bardoer, want hij was het, nu in zijn linker hand vasthield.
“Jullie gaan ook mee,” brieste Ali nog eens “en probeer je maar niet te verzetten, aan mijn toverkrachten kun je toch niet ontkomen.” Met die woorden greep hij naar de kleine Nelly en de kleine Frans en zette ze beiden op zijn rechter handpalm en maakte toen een vuist.
“Dat zijn er weer twee”, mompelde hij, “die worden aan mijn verzameling toegevoegd!”

(wordt vervolgd)

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!